Op 10 oktober jl. kondigde de nieuwe regering de afschaffing van de dividendbelasting aan. De afschaffing staat gepland per 1 januari 2020. In de tussentijd worden de eerder aangekondigde wijzigingen in de dividendbelasting (i.e., de invoering van een inhoudingsplicht voor coöperaties en verruiming van de inhoudingsvrijstelling) naar alle waarschijnlijkheid doorgevoerd.
Afschaffing van een belasting klinkt weliswaar mooi, maar wat gaat dit concreet betekenen voor het Nederlands bedrijfsleven? In deze bijdrage gaan wij kort in op enkele praktische gevolgen.[1]
Welke gevolgen zijn te verwachten voor de praktijk?
Naar alle waarschijnlijk zal de coöperatie als houdsterentiteit verdwijnen. Deze structuur was aantrekkelijk, omdat de coöperatie in beginsel geen dividend hoeft in te houden. Dit voordeel wordt per 1 januari 2018 al grotendeels weggenomen door invoering van de inhoudingsplicht voor zogenoemde houdstercoöperaties. Wordt de dividendbelasting in zijn geheel afgeschaft, dan verdwijnt het dividendvoordeel van coöperaties ook ten aanzien van de ‘reële’ coöperaties.
Daarnaast leidt afschaffing van de dividendbelasting in beginsel tot een administratieve lastenverlichting van het Nederlandse bedrijfsleven. Dit geldt met name voor beursgenoteerde bedrijven nu zij doorgaans veel verschillende buitenlandse aandeelhouders hebben. Bij uitkering van dividenden moet momenteel worden beoordeeld of een inhoudingsvrijstelling al dan niet van toepassing is. Hierbij speelt een aantal elementen een rol: (i) de kwalificatie van de ontvangende aandeelhouders, (ii) het toepasselijke belastingverdrag, (iii) het belastingrecht waaraan de aandeelhouder is onderworpen en (iv) de kwalificatie van het uitkerende lichaam. Afschaffing maakt dat deze complexe analyse in beginsel niet langer nodig is, waardoor (adviseurs)kosten kunnen worden bespaard. Bovendien leidt het vervallen van de inhoudingsverplichting, aangifteprocedures en teruggaafprocedures tot een aanzienlijke lastenverlichting voor zowel de uitkeerder als ontvanger.
Dit lijkt allemaal gunstig uit te pakken, toch is de euforie deels onterecht. De dividendbelasting blijft namelijk onverkort van toepassing op uitkeringen aan laag belaste jurisdicties en in zogenoemde misbruikgevallen. Wat precies wordt verstaan onder een ‘laag belaste jurisdictie’ is nog onbekend. Dezelfde onzekerheid bestaat ten aanzien van de uitleg van een misbruiksituatie. Wellicht sluit men aan bij de uitleg van misbruik zoals uitgewerkt in de dividendbelastingwijziging die per 1 januari 2018 in werking treedt. Dan moet de analyse worden gemaakt of aandelen in de Nederlandse entiteit worden gehouden met als hoofddoel (of een van de hoofddoelen) om de heffing van dividendbelasting bij een ander te ontgaan (de subjectieve toets) en of er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie (de objectieve toets).
In feite is er dus slechts sprake van een gedeeltelijke afschaffing. Wordt een dividenduitkering gedaan, dan dient de uitkerende vennootschap alsnog vast te stellen of sprake is van een misbruiksituatie en of ontvanger zich in een laag belaste jurisdictie bevindt.
Van afschaffing naar introductie
De afschaffing van de dividendbelasting kan niet los worden gezien van de introductie van bronheffingen voor uitgaande rente- en royaltybetalingen. Nederland onderscheidde zich door geen bronheffing te hebben op deze geldstromen. Het nieuwe kabinet acht invoering echter wenselijk in de internationale strijd tegen belastingparadijzen. Of deze maatregel ook ten gunste komt aan het Nederlands vestigingsklimaat, is een andere vraag.
Vooralsnog tast men in het duister welk doel de regering met dit voorstel precies voor ogen heeft. Betreft het puur de aanpak van betalingen van doorstroomvennootschappen aan laag belaste jurisdicties? Een andere belangrijke vraag is of de bronheffing enkel zal zien op interne betalingen of dat ook betalingen aan derde partijen geraakt kunnen worden. Ook is het vooralsnog onduidelijk of het puur gaat om een tarieftoets en welk tarief als ‘safehaven’ wordt beschouwd.
Mochten deze heffingen inderdaad worden geïntroduceerd, dan zal het bedrijfsleven geconfronteerd worden met nieuwe lasten. Ten eerste zal voortaan in internationale verhoudingen moeten worden vastgesteld of de betalingen onderworpen zijn aan bronheffing. Ten tweede leidt dit tot de commerciële vraag welke partij deze belasting voor zijn rekening neemt. Dit kan financieringstransacties verder compliceren. Bovendien zal het bedrijfsleven geconfronteerd worden met additionele administratieve lasten, zoals het doen van de aangiften en de verplichtingen ten aanzien van inhouding en afdracht van bronbelasting.
Concluderend, op het eerste gezicht betekent de afschaffing van de dividendbelasting inderdaad een lastenverlaging. Nederlandse bedrijven die onderdeel uitmaken van een internationale structuur dienen echter extra oplettend te zijn of er sprake is van een misbruiksituatie en of de betalingen worden gedaan aan een laag belaste jurisdictie. Ten aanzien van deze groep is de beloofde lastenverlichting eerder een lastenverschuiving.