Het OM hanteert het beleid om ondernemingen die fraude en corruptie vrijwillig melden gunstiger te behandelen. Dat beleid is recentelijk vastgelegd in een aanwijzing. Deze aanwijzing en de daarin opgenomen kortingen op boetes zijn bedoeld om zelfmelden te stimuleren, maar of daadwerkelijk kortingen worden toegepast is vooralsnog oncontroleerbaar.
Als het bestuur van een onderneming wordt geconfronteerd met (mogelijke) strafbare feiten binnen de onderneming kan dat een dilemma opleveren: melden bij het Openbaar Ministerie (OM) of intern afhandelen. Juridisch staat het de onderneming vrij om de kwestie ‘onder de pet’ te houden. Toch kunnen er goede redenen zijn de kwestie vrijwillig te melden. Dit bijvoorbeeld omdat het (huidige) bestuur of haar stakeholders hun verantwoordelijkheid willen nemen of omdat de kans te groot is dat de kwestie alsnog uitlekt. Een onderneming die besluit om strafbare feiten vrijwillig te melden bij het OM neemt daarmee wel een risico, denk aan langdurige strafzaken, boetes en reputatieschade. Het bestuur van een onderneming moet zich dan ook goed laten adviseren over de voor- en nadelen van een zelfmelding.
Uit berichtgeving blijkt dat het OM zelfmeldingen en zelfonderzoek vaak meewoog bij schikkingen van fraude- en corruptiezaken. Voorheen was er echter geen garantie op een betere behandeling bij zelfmelding, wat onzekerheid creëerde en een reden kon zijn om hiervan af te zien.
Deze onzekerheid is per 1 januari verminderd door de inwerkingtreding van de Aanwijzing zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek. De Aanwijzing stimuleert zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek door 25% korting op boetes te bieden bij zelfmelding, plus nog eens 25% bij volledige medewerking. Zelfonderzoek is geen vereiste voor deze kortingen, maar kan wel helpen. De Aanwijzing specificeert welke informatie de onderneming moet aanleveren om van een zelfmelding te spreken, welke medewerking moet worden verleend en aan welke (kwaliteits-)vereisten een zelfonderzoek moet voldoen. Zo moet het zelfonderzoek onder meer voldoende objectief en deskundig zijn uitgevoerd. In vrijwel alle gevallen zal dat betekenen dat een zuiver intern onderzoek niet volstaat en dat het onderzoek moet zijn uitgevoerd door een externe deskundige zoals een advocaat en/of forensisch accountant.
Positief is dat de Aanwijzing duidelijk maakt welke normen het OM hanteert ten aanzien van zelfmeldingen, medewerking en zelfonderzoek. Bovendien kan de onderneming die besluit tot een zelfmelding voortaan aanspraak maken op een gunstigere behandeling. Een onzekerheid die blijft is dat op dit moment niet valt te controleren of de in de Aanwijzing geregelde kortingen daadwerkelijk worden uitgedeeld. Het geven van kortingen in geval van zelfmelding en -onderzoek is onder meer geïnspireerd op de al veel langer bestaande Amerikaanse Sentencing Guidelines. Het grote verschil is echter dat in de VS is geregeld wat het boete- basisbedrag is, terwijl in Nederland dat soort richtlijnen heel beperkt beschikbaar zijn. Het OM en de strafrechter hebben veel vrijheid bij het bepalen van boetes, wat past bij de Nederlandse strafrechtcultuur waarin maatwerk belangrijk is. Omdat richtlijnen voor het basisbedrag van een schikking of boete meestal ontbreken, kunnen de onderneming en haar adviseurs op voorhand niet inschatten welk concreet voordeel te ‘verdienen’ valt. De aanwijzing brengt daar geen verandering in. Bij het OM zou al dan niet bewust de verleiding kunnen bestaan om het basisbedrag waarop de korting wordt toegepast hoog in te steken. Dit zou kunnen leiden tot ‘Black Friday’-achtige kortingen die heel wat lijken, maar niet objectief zijn vast te stellen en dus ook niet kunnen worden betrokken bij de beslissing om wel of niet te melden. Om zelfmelden echt te stimuleren, zijn richtlijnen noodzakelijk die houvast bieden om te kunnen vaststellen of de in de Aanwijzing geregelde kortingen daadwerkelijk verstrekt worden.