Een bestuurder dient bij het uitoefenen van zijn of haar taak te handelen in het belang van de vennootschap en haar stakeholders. Ter invulling van deze norm bestaan wettelijke regels, principes van corporate governance en (soms) expliciete interne regels voor compliance. Deze regels voorkomen in individuele gevallen natuurlijk niet dat bestuurders alsnog aansprakelijk worden gehouden voor hun handelen. De aandacht binnen de onderneming zou zich echter meer moeten richten op de niet te kwantificeren reputatieschade voor de onderneming en de bestuurder.
Media aandacht
Indien men de berichtgeving in de kranten moet geloven, is de aansprakelijkheid van bestuurders schering en inslag, met gevallen als Meavita[1], Gasunie,[2] SBM[3], TCN[4] en recentelijk de informatie die beschikbaar werd uit de Panama Papers en de gevolgen daarvan voor een ABN commissaris. Het handelen van de betreffende bestuurders wordt vaak breed uitgemeten in de media. Het plaatst zowel bestuurders als de onderneming in een (zeer) negatief daglicht, waarbij in de berichtgeving geen acht wordt geslagen op de vraag of de desbetreffende bestuurder daadwerkelijk is veroordeeld voor zijn handelen. De pers werkt in gevallen van mogelijk onbehoorlijk bestuur vooral volgens het adagium ‘waar rook is, is vuur’.
Conclusies uit de rechtspraak
Maar hoe vaak komt het nu daadwerkelijk tot die veroordeling van de aangesproken bestuurder? Uit jurisprudentie blijkt dat rechters in hun vonnissen zelf aangeven dat de drempel om tot aansprakelijkheid te komen, hoog ligt. De Hoge Raad heeft overwogen dat die hoge drempel ertoe dient dat bestuurders zich niet ‘in onwenselijke mate’ laten leiden door ‘defensieve overwegingen’.[5] Bestuurders moeten vooral ondernemen en niet verworden tot ‘bange bestuurders.’ De cijfers over bestuurdersaansprakelijkheidszaken geven echter een ander beeld. Van de 141 zaken in eerste aanleg in de periode 2014-2015 is in bijna 32% gevallen de vordering toegewezen, i.e. de bestuurder is aansprakelijk gehouden. In ruim 49% van de gevallen werd de vordering afgewezen.[6] Die percentages stroken niet bepaald met het uitgangspunt van de Hoge Raad dat een bestuurder niet licht aansprakelijk kan worden gehouden. Oplettendheid blijft dus geboden.
Reputatieschade – een D&O verzekering is geen heilige graal
Er bestaat dan ook een groeiende bewustwording voor aansprakelijkheidsrisico’s voor bestuurders. Om aansprakelijkheden te voorkomen of beperken kan de onderneming preventieve en repressieve maatregelen treffen, zoals voorlichting voor bestuurders, interne (compliance) regelingen en duidelijke besluitvormingsregels. Aansprakelijkheidsrisico’s kunnen worden ‘wegverzekerd’ met een D&O verzekering. Een adequate verzekering behoedt bestuurder én onderneming voor hoge kosten die gepaard gaan met een aansprakelijkheidsclaim, zoals het eventueel toegewezen schadebedrag en de advocatenkosten ter verdediging.
Onderbelicht blijft echter vaak de mogelijke reputatieschade in het geval van een aansprakelijkheidsclaim. Onterecht, want reputatieschade is slecht beheersbaar, niet meetbaar en onverzekerbaar. Het raakt vaak de directe belangen van zowel bestuurder als de onderneming en kan grote gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de employability van de bestuurder maar ook de omzet van de onderneming. De onderneming en de bestuurders hebben dan ook een gemeenschappelijk belang bij het onderkennen van reputatierisico’s. Het is aan te raden om een contingency plan op te stellen voor gevallen van (dreigende) reputatieschade. Een dergelijk plan zou niet alleen preventieve maatregelen moeten bevatten (zie in dat kader bijvoorbeeld de discussie rondom het opnemen van een bepaling over integriteit in de hernieuwde Corporate Governance Code). Ook moeten onderneming en bestuur nadenken over een after the fact draaiboek: hoe wordt reputatieschade zoveel mogelijk beperkt en houdt men controle over berichtgeving? Relevante elementen daarbij zijn wie het eerste aanspreekpunt is voor externen, de gewenste reactiesnelheid van de onderneming/woordvoerder in zulke gevallen, de mate waarin wordt ingegaan op berichtgeving en welke PR ondersteuning nodig is.